Als het goed is staat in een vaststellingsovereenkomst, dat de werknemer binnen twee weken op zijn zijn beslissing om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, mag terugkomen. Een reden hoeft hij daarbij niet te geven.
De praktijk leert dat werknemers regelmatig gebruikmaken van de bedenktermijn, wat eigenlijk altijd leidt tot pittige discussies.
Hieronder wat voorbeelden.
Werkgever en werknemer sluiten op 20 april 2020 een vaststellingsovereenkomst met als einddatum voor het dienstverband 30 april 2020. De niet in acht genomen opzegtermijn werd gecompenseerd door kwijtschelding van een aan de werknemer verstrekte lening. Die laatste kreeg echter spijt toen hij van UWV hoorde dat hij eerst per 1 juli 2021 een WW-uitkering zou krijgen, namelijk na omloop van de geldende opzegtermijn. Hij zou dus 2 maanden geen inkomen hebben. Op 4 mei 2020 liet de werknemer weten gebruik te maken van de bedenktermijn, waarop de situatie escaleerde en de kantonrechter een oordeel moest vellen. De werknemer kreeg gelijk: "Het maakt niet uit waarom een werknemer zich bedenkt. De bedenktermijn is op tijd gebruikt." De vordering tot loondoorbetaling en wedertewerkstelling werd toegewezen.
In een tweede kwestie werd de werknemer op non-actief gesteld en vond mediation plaats. Tijdens die mediation werd een vaststellingsovereenkomst opgesteld én de werknemer ging daar mondeling ook mee akkoord. Haar handtekening onder de overeenkomst weigerde zij echter te zetten. De werkgever weigerde om zijn beurt namelijk om een afscheidsfeestje op het werk te organiseren. De kantonrechter stelt dat het niet (willen) ondertekenen van de overeenkomst, na mondelinge overeenstemming, feitelijk een beroep op de bedenktermijn oplevert. Er ging een streep door de overeenkomst en de kantonrechter ontbond uiteindelijk vanwege een verstoorde arbeidsverhouding waarbij de werknemer ook nog eens EUR 40.000 bruto aan billijke vergoeding kreeg toegekend.
Tot slot een kwestie waarin werkgever en werknemer praten over een geregelde beëindiging van het dienstverband. Op 1 maart 2021 laat de gemachtigde van de werknemer weten dat er een akkoord is. Conform afspraak antidateerde de werkgever de overeenkomst en hanteerde als datum 26 februari 2021. Op 15 maart 2021 liet de werknemer weten toch niet te willen beëindigen en beriep zij zich op de bedenktermijn. De werkgever verwees naar de datum van 26 februari 2021 en gaf aan dat de bedenktermijn was verstreken. Volgens de kantonrechter is dat onjuist: de bedenktermijn vangt aan op het moment van overeenstemming over de essentialia van de overeenkomst. Dat was 1 maart 2021 en dus was de bedenktermijn precies op tijd ingeroepen.
Helder is dat het moment van overeenstemming essentieel is. Die overeenstemming kan ook via e-mail worden bevestigd. Stuur dus altijd een kort bericht ter bevestiging!
Bel me en dan kijken we er samen naar.